omheen
- om·heen
- samenstelling van om en heen [1]
(scheidbaar)
omheen
- om, rond, rondom, aan alle kanten, langs alle kanten
- De bomen staan om de kerk heen.
- Vervolgens loop je om een groot beeld heen.
1. om, rond, rondom, aan alle kanten, langs alle kanten
|
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | omheen | |
persoonlijk | eromheen | |
aanwijz. | nabij | hieromheen |
veraf | daaromheen | |
vragend/betrekk. | waaromheen |
(scheidbaar)
omheen
prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
- om, rond, rondom, aan alle kanten, langs alle kanten.
- Hier stonden bomen omheen.
- Er liepen mensen om de kerk heen.
- omheen lopen
- Het woord omheen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omheen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ omheen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be