• heen·bren·gen

heenbrengen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
heenbrengen
bracht heen
heengebracht
zwak -cht volledig
  1. ergens naar toe gaan om iets of iemand daar af te leveren
    • Er valt niets te halen, maar je kunt er je talent heenbrengen en horen en zien wat anderen te bieden hebben. [2] 
    • ,,Ik kan u overal heenbrengen, zegt Flor, ,,hebt u al enig idee waar u heen wilt? Zegt u het maar, ik ben vierentwintig uur per dag tot uw beschikking. [3] 
    • Er staan in het boek heerlijk veel illustraties van allerlei artiesten. Eentje staat er niet in, misschien omdat hij niet bestaat. In oktober 1882 schreef Vincent van Gogh aan zijn jeugdige vriend Anthon van Rappard over een ‘plaats waar de asmannen het vuilnis etc. heenbrengen. [4] 
90 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]