borg
Niet te verwarren met: Borg |
- borg
- Van Middelnederlands borgh, Proto-Germaans *burg-. Etymologisch verwant met o.a. bergen, Oudfries borg/borgia/burgia, Engels borrow. [1].
- In de betekenis van ‘waarborg’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | borg | borgen |
verkleinwoord | borgje | borgjes |
de borg m
- (financieel) iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag, de borgsteller
- Hij was bereid als borg op te treden.
- (financieel) borgsom, borgtocht, waarborgsom, cautie, onderpand
- Als je het huurhuis weer in de originele staat aflevert krijg je de borg terug.
- (dierkunde) een gecastreerd mannetjesvarken
- (techniek) ketting of touw om iets mee vast te zetten, of een daarvoor bedoeld machineonderdeel
- [3] barg
1. iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag
2. borgsom, borgtocht, waarborgsom, cautie
vervoeging van |
---|
bergen |
borg
- enkelvoud verleden tijd van bergen
- Ik borg.
- Jij borg.
- Hij, zij, het borg.
- Ik borg.
vervoeging van |
---|
borgen |
borg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
- Ik borg.
- gebiedende wijs van borgen
- Borg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
- Borg je?
- Het woord borg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "borg" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ borg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "borg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Naar frequentie | 1286 |
---|
Klasse f2 sterk |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | borg | borgin | borgir | borgirnar |
genitief | borgar | borgarinnar | borga | borganna |
datief | borg | borginni | borgum | borgunum |
accusatief | borg | borgina | borgir | borgirnar |
borg, v
- (bouwkunde) burcht, kasteel, vesting
- (geologie) klip, rots
- (politiek) gemeente, stad, grootstad
- «Flestar borgir hafa miðbæjarkjarna.»
- De meeste steden hebben een centrale kern.
- «Flestar borgir hafa miðbæjarkjarna.»
- (spel) vrije ruimte in kinderspel (waar je niet "gepakt" kunt worden)
- [3]: ríki og borg
staat en stad
|
- [3]: staður
borg
borg
- accusatief onbepaald vrouwelijk enkelvoud van borg