rots
- rots
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘steenmassa’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rots | rotsen |
verkleinwoord | rotsje | rotsjes |
- een grote ruwe steen
- ▸ Hij ging op het geluid af en zag, op een bergweitje tussen de rotsen, een kleine donkere jongen zijn geiten hoeden.[2]
- ▸ Op een bepaald moment bleef mijn rugzakriem aan een scherpe rots hangen waardoor ik bijna mijn evenwicht verloor en ik drukte me snel met al mijn gewicht tegen de rotswand aan.[3]
- apenrots, baanrots, granietrots, hoornrots, kalkrots, klimrots, krijtrots, paddenstoelrots, steenrots
- Op rotsen ploegen
iets doen wat tevergeefse moeite is
- als een rots in de branding
1. een grote ruwe steen
rots
- partitief van de stellende trap van rot
- Het woord rots staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rots" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rots" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 11
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be