[1] Snijden.
  • snij·den
  • In de betekenis van ‘met een scherp werktuig scheiden’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • erfwoord Via Oudnederlands *snīthan van Germaans *snīþanan.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snijden
sneed
gesneden
klasse 1 volledig

snijden

  1. overgankelijk met een scherp voorwerp in stukken delen
    • Met de broodzaag sneed hij twee dikke plakken vers brood. 
     Mijn jongste zoon vraagt weleens plagend wie toch die werkloze zwerver is die een keer per jaar het vlees komt snijden.[2]
  2. met een scherpvoorwerp afbeeldingen in hout snijden
     Ze dronken voorzichtig van een halve fles laat geoogste moezelwijn, voor namelijk om iets voor zich te hebben staan op de mooi gesneden tafel in de erker.[3]
  3. overgankelijk (bridge) de tegenstander een hoge kaart, gewoonlijk de koning, uit handen spelen
  4. (wiskunde) een gemeenschappelijk punt hebben met een andere lijn
  5. castreren
  6. (verkeer) van de weg afdringen na het inhalen
  7. (iemand...) bedriegen, afzetten
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "snijden" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be