naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
besnijden besneden
besnijdenis
  • be·snij·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
besnijden
besneed
besneden
klasse 1 volledig

besnijden

  1. overgankelijk door snijden vormen, bewerken
  2. overgankelijk (bij mannen) de voorhuid van de penis verwijderen
    • De meeste mannelijke Amerikanen worden besneden als ze nog een baby zijn. 
  3. overgankelijk (bij vrouwen) de clitoris, clitorishoed of soms schaamlippen wegsnijden
    • 30.000 besneden vrouwen in Nederland [1] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]