opsnijden
- op·snij·den
- In de betekenis van ‘grootspreken’ voor het eerst aangetroffen in 1653 [1]
- samenstelling van op en snijden [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opsnijden |
sneed op |
opgesneden |
klasse 1 | volledig |
opsnijden [3]
- onovergankelijk opscheppen, snoeven
- overgankelijk snijden tot alles op is
- Het woord opsnijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opsnijden" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "opsnijden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ opsnijden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be