opscheppen
- Geluid: opscheppen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɔpsxɛpə(n) / (3 lettergrepen)
- op·schep·pen
- In de betekenis van ‘snoeven’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- samenstelling van op bw en scheppen ww [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opscheppen |
schepte op |
opgeschept |
zwak -t | volledig |
opscheppen
- overgankelijk, (voeding) voedsel uit een schaal of pan op een bord doen
- Schep jij even wat aardappelen op?
- inergatief aangedikte beweringen doen, iets veel groter/indrukwekkender voorstellen dan het eigenlijk is (met als doel de eigen roem te vergroten)
- Hij heeft vreselijk op zitten te scheppen over zijn huizenbezit in Amerika, maar nu kijkt hij maar treurig.
- [2] bluffen, pochen, snoeven, opsnijden, overdrijven
- [1] opscheplepel
- [2] opschepper, opschepperig, opschepperij, opschepster
1. voedsel uit een schaal of pan op een bord doen
2. aangedikte beweringen doen
- Het woord opscheppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opscheppen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "opscheppen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ opscheppen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be