• serve
enkelvoud meervoud
naamwoord serve serves
verkleinwoord serveje servejes

de servev / m

  1. (sport) (netsporten) bij het begin en na het scoren van een punt de bal met een slag vanaf de achterlijn in het spel brengen
    • Hij zou zijn eerste ervaring op de tennisbaan nooit vergeten. (…) Ofschoon zijn serve nog slordig was, kon hij al genadeloos hard slaan en wist hij een vuur in zijn spel te leggen waarover de verslaggevers later veelvuldig zouden schrijven. [2]
    • De jongeren onder ons hielden zich in de gymzaal op, waar nu uit noodzaak gevolleyd moest worden. Een meidensport, maar die baskets waren niet zo één twee drie gerepareerd. (…) Niets aan de hand zolang ik de bal op mijn licht gespreide vingertoppen kreeg. Maar als er een serve of een smash moest worden opgevangen met naar boven gekeerde, aaneengesloten polsen, sprongen mijn wonden telkens open. [3]
  • serve en volley
    speelstijl bij tennis waarbij je na het serveren dichter naar het net gaat om ballen terug te slaan voordat ze hebben gestuiterd
39 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[4]


vervoeging
onbepaalde wijs to  serve 
he/she/it  serves 
verleden tijd  served 
voltooid
deelwoord
 served 
onvoltooid
deelwoord
 serving 
gebiedende wijs  serve 

serve

  1. onovergankelijk dienen
  2. onovergankelijk, (religie) misdienen
  3. onovergankelijk, overgankelijk, (voeding) opdienen, serveren [1]
  4. onovergankelijk, overgankelijk, (sport) serveren [2]