bluffen
- bluf·fen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bluffen |
blufte |
gebluft |
zwak -t | volledig |
bluffen
- inergatief een onjuiste positieve indruk proberen te wekken
- Hij blufte over het aanwezige geldbedrag.
- ▸ De hoge sneeuwvelden waar ik nu doorheen liep waren toch een stuk serieuzer dan ik had verwacht. Er viel hierboven niks te faken of te bluffen, de bergen dwongen me om hen met respect en nederigheid te bejegenen.[3]
- inergatief opscheppen
- De zanger ging uit de kleren tijdens een interview nadat hij blufte dat hij graag naakt zong.
- inergatief (bij uitbreiding) een voor de tegenstander misleidende tactiek toepassen, bijvoorbeeld bij kaartspelen.
- Bluffen is de meest sexy betting actie van het pokeren.
- Het woord bluffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bluffen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bluffen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bluffen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be