• bluf·fe·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord blufferij blufferijen
verkleinwoord blufferijtje blufferijtjes

de blufferijv

  1. met teveel trots spreken over (vermeende) eigen prestaties of eigenschappen met als doel indruk te maken op anderen
    • Gasconjers, bewoners van Gasconje in het zuidwesten van Frankrijk, bekend om hun grootsprekerij (een onschadelijke blufferij wordt wel een ‘gasconnade’ genoemd). [2] 
84 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]