scheppen
- schep·pen
- [A] van Middelnederlands scheppen ww , oorspronkelijk een werkwoord vervoegd volgens klasse 6; in de betekenis "creëren" aangetroffen vanaf 1240 [1] [2] [3] [4]
- [B] erfwoord via Middelnederlands scheppen van Oudnederlands skeppen, in de betekenis van ‘putten’ aangetroffen vanaf 1100 [4]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
scheppen 'sxɛ.pə(n) |
schiep sxip |
geschapen ɣə'sxa.pə(n) |
klasse 7 | volledig | [A] |
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
scheppen | scheppend |
schepping | geschapen |
schepsel | |
schepper |
[A] scheppen
- overgankelijk doen ontstaan uit niets
- In het begin schiep God de hemel en de aarde.
- Met deze opmerking schiep hij wat meer duidelijkheid.
- ▸ Een kwetsbaarheid die ruimte schept zodat deuren eerder voor hem opengaan.[5]
1. doen ontstaan uit niets
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
scheppen ˈsxɛ.pə(n) |
schepte ˈsxɛp.tə |
geschept ɣəˈsxɛpt |
zwak -t | volledig | [B] |
[B] scheppen
- overgankelijk met lepel of spaan een hoeveelheid materiaal uit iets (bijv. een vat) naar boven halen, of het juist daarin doen
- Hij schepte wat soep uit de pan.
- Ze schepte zand in haar emmertje.
- overgankelijk, (verkeer) in een aanrijding op het voertuig doen belanden
- De voetganger werd door een auto geschept, maar raakte wonder boven wonder nauwelijks gewond.
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
scheppen | scheppend |
schep | geschept |
schop |
[1] *afscheppen, inscheppen, leegscheppen, omscheppen, onderscheppen, opscheppen, overscheppen, uitscheppen, verscheppen
- Behagen/Genoegen/Plezier scheppen in
Ergens plezier aan beleven[6]
1. met bijv. een lepel of spaan een hoeveelheid van een bep. materiaal uit iets (bijv. een vat) naar boven halen, of het juist daarin doen
de scheppen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord schep
- Het woord scheppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "scheppen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ scheppen (creëren) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 4,0 4,1 "scheppen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Bij deze uitdrukking treedt geregeld verwarring op met scheppen in bet. "creëren, vormen", waardoor soms abusievelijk de sterke vervoeging (schiep-geschapen) wordt gebruikt.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be