Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·schep·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

overscheppen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overscheppen
schepte over
overgeschept
zwak -t volledig
  1. met een schop iets van de ene naar de andere plaats brengen
     'Mary Anning is een arbeidster. Ze heeft de krokodil op mijn land gevonden; de Church Cliffs maken immers deel uit van mijn land. Dacht u dat deze lui...'Hij knikte naar de mannen die modder aan het overscheppen waren. 'Dacht u dat die de zaken die ze op dit land vinden bezitten, eenvoudigweg omdat ze het opgraven? Natuurlijk niet. Het is van mij. Bovendien is Mary Anning een vrouw. Ze is een overschietende rib. Ik moet haar vertegenwoordigen, zoals ik dat voor veel inwoners van Lyme doe die zichzelf niet kunnen vertegenwoordigen.'[2]
     Een van hen: „De wagen die met een oorverdovend lawaai modder opzuigt, kiepert vervolgens de inhoud in een open container. Daarna gaat een kraan dat waterige zand weer overscheppen in een andere vrachtwagen.”[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tracy Chevalier
    “Opmerkelijke Schepsels” (2009), Orlando, ISBN 978949208651-8
  3.   Weblink bron “'Privéverbouwinkje' legt halve straat plat” (2 april 2010,), Het Parool