• op·ra·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oprapen
raapte op
opgeraapt
zwak -t volledig

oprapen

  1. overgankelijk in de hand nemen en van de grond opheffen
    • Hij raapte de gevallen spijkers op. 
     Ik raapte het hele zooitje weer op en deed een volgende poging.[1]
     In 2015 liep hij samen met twee vrienden de Appalachian Trail en ze besloten al het afval dat ze tegenkwamen op te rapen en mee te nemen.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. 1,0 1,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be