recoger
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
recoger |
recogía |
recogido |
volledig |
recoger
- re·co·ger
- overgankelijk
- oprapen, oppakken
- ophalen, afhalen, oppikken
- opruimen, wegruimen, opbergen, afnemen
- «recoger la mesa»
- de tafel afruimen
- «recoger la mesa»
- binnenhalen
- opnemen (onderdak verlenen)
- vergaren, bijeenbrengen, verzamelen
- (scheepvaart) inhalen (de zeilen, het anker)