Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·pik·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oppikken
pikte op
opgepikt
zwak -t volledig

Werkwoord

oppikken

  1. (verkeer) iemand op een bepaalde plek meenemen
  2. (informeel) dingen doen opvallen, van leren
  3. met een haak uit het water halen
  4. met de snavel opnemen en eten
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be