• IPA: / ˈpɔrða /
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
borða borðaði borðaðum borðað
volledig

borða

  1. eten
  2. opdienen



  • bor·ða
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
borða
borðar
borðaði
borðat
Klasse 1 zwak volledig [A] + [B]

[A] borða

  1. aan boord gaan

[B] borða

  1. (het eten) opdienen