Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dun’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mager magerder magerst
verbogen magere magerdere magerste
partitief magers magerders -

Bijvoeglijk naamwoord

mager

  1. zeer dun met weinig vet
     Er viel as van mijn sigaret op mijn pantalon terwijl ik de naam van die stad uitsprak. Hij had het gezien en voordat ik kon protesteren, had hij een van zijn witte handschoenen uitgetrokken en wijdde hij zich met volledige aandacht aan het werkje om mijn broekspijp daarmee af te kloppen. Hij had magere, donkere handen.[3]
     Zo werd op een winderige dag in november een kleine magere jongen binnengelaten bij de Sint en zijn honderd Pieten.[4]
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Magere luizen bijten het hardst
Wie arm is probeert op eigen wijze aan de kost te komen.
  • Schreeuwen als een mager varken
zeer hard schreeuwen vanwege pijn of angst
  • Vette en magere jaren (hebben)
jaren met meer welvaart en minder werkloosheid en jaren met minder welvaart en meer werkloosheid
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen