lean

  1. (persoon) dun [1], mager [1], tenger
  2. (voeding) (van vlees e.d.): mager [2], geen of weinig vet bevattend
vervoeging
onbepaalde wijs to  lean 
he/she/it  leans 
verleden tijd  leant 
voltooid
deelwoord
 leant 
onvoltooid
deelwoord
 leaning 
gebiedende wijs  lean 

lean

  1. onovergankelijk leunen, steunen
  2. overgankelijk doen/laten leunen
  3. overgankelijk buigen [1]


vervoeging van
leer

lean

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van leer
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van leer