• leu·nen
  • In de betekenis van ‘steunen op of tegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1439 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
leunen
leunde
geleund
zwak -d volledig

leunen

  1. inergatief steunen, het evenwicht bewaren door het eigen gewicht deels door iets anders te laten steunen
    • Hij leunde tegen de muur. 
    • De Koning leunde voorover in zijn Troon en zijn stem klonk zacht, toen hij verder ging: 'Hij heeft besloten om naar de Zuidelijke Doorgang te gaan. Hij wil een poging doen om in de Vallei der Dwaasheid te komen. Dat betekent dat hij de Trappen van het Kwaad zal moeten beklimmen. Wij hier weten hoe gevaarlijk dat kan zijn. Wij kunnen hem niet vergezellen op zijn tocht.'[2] 
     Ik leunde tegen de rotswand en volgde gespannen zijn vorderingen.[3]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "leunen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 115
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be