Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Angst
  • angst
  • In de betekenis van ‘vrees’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Van het Oudnederlandse angust.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord angst angsten
verkleinwoord angstje angstjes

de angstm

  1. het gevoel dat er onheil of gevaar dreigt
    • Mijn hart bonst van de angst. 
    • ` Wanneer je angstig bent, mijn zoon, zoek dan de reden van je angst. Zoek in je hart naar iets dat je angst kan laten verdwijnen. [3] 
     `Onze gasten kunnen gerust slapen in de wetenschap dat hun vertrekken duchtig worden bewaakt; zei Montebello. `Om zich toegang te verschaffen tot de bovenverdiepingen dient men te passeren tussen de hybride verschijningsvorm van de angst en het verraderlijk spinnende poesje dat voor raadselen stelt, die respectievelijk staan voor het weinig realistische zelfbeeld van de man en het wezen van de vrouw, als u het mij toestaat u te amuseren met mijn dilettantisme op het gebied van de symboliek.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]


  • angst

angst

  1. enig in de opvolgende geijkte termen.
Jemandem ist angst (und bange). / Jemandem ist es angst und bange.
  • Iemand is bang
Jemandem wird angst (und bange). / Jemandem wird es angst und bange.
  • Iemand wordt bang.


angst

  1. angstgevoel, levensangst.