• angst·psy·cho·se
enkelvoud meervoud
naamwoord angstpsychose angstpsychosen
angstpsychoses
verkleinwoord - -

de angstpsychosev

  1. (psychologie) psychose met angst als belangrijkste symptoom
     Als Luke me een angstpsychose wilde bezorgen in de hoop dat ik eventueel een doodgeboren kind ter wereld zou brengen en Damaris ging zijn vrouw worden, wat lag er dan meer voor de hand dan dat ze aan zijn plannen meewerkte? Maar was het mogelijk dat twee jonge mensen zo'n duivelse moord beraamd hadden? Want moord zou het zijn! Ik trachtte de situatie te overzien en te besluiten wat er gedaan diende te worden.[1]


  1. Victoria Holt
    “Erfgenaam van Kirkland” (1962), Saga, ISBN 9788726484977