• angst·ogen
enkelvoud meervoud
naamwoord angstogen
verkleinwoord

de angstogenmv

  1. manier van kijken die past bij iemand die heel angstig is
     Hinde kwam gehaast de kamer binnen. Ik was helemaal verdwaald. Ze zag grauw, met grote angstogen.[2]
     Ons zoontje Sebastiaan heeft een week met een trauma rondgelopen. Hij at niet, wilde niet in bad en sliep nauwelijks. Hij wilde ’s nachts alleen op mijn buik liggen. Om het kwartier werd hij wakker, keek met angstogen omhoog en ging weer op mijn buik liggen.”[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron
    J. Visscher
    “„Telkens hoor je die brandweerwagen weer”” (25 mei 2007), Reformatorisch Dagblad