ogen
- ogen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ogen |
oogde |
geoogd |
zwak -d | volledig |
ogen
- onovergankelijk de aanblik hebben van
- Dat oogde beter dan het was.
- aandachtig kijken naar, staren naar
lelijk ogen
lelijk ogen
|
de ogen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord oog
- Het woord ogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ogen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ogen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
ogen
- meervoud van oge
ogen
- meervoud van oge