knipogen
- knip·ogen
- In de betekenis van ‘een ooglid snel sluiten en openen’ voor het eerst aangetroffen in 1710 [1]
- Samenstellende afleiding van de stam van knippen en oog met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knipogen |
knipoogde |
geknipoogd |
zwak -d | volledig |
knipogen
- inergatief een teken geven door snel een oog te sluiten en weer te openen
- "Dat lukt me wel" zei hij en knipoogde veelbetekenend.
- ▸ Hij knipoogde vet en gebaarde zogenaamd opvallend met zijn dikke hoofd in de richting van de deur, waar op dat moment de frêle gedaante van een lange, magere vrouw in een lange, witte jurk de Chinese kamer binnenzweefde.[2]
- (figuurlijk) aan en uit gaan, twinkelen
- Hij wachtte en keek naar de sterren die hoog boven hem aan de hemel stonden te knipogen. [3]
de knipogen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord knipoog
- Het woord knipogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knipogen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "knipogen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 31
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 51
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be