blink
- blink
vervoeging van |
---|
blinken |
blink
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinken
- Ik blink.
- gebiedende wijs van blinken
- Blink!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinken
- Blink je?
- Het woord blink staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blink" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /blɪŋk/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to blink |
he/she/it | blinks |
verleden tijd | blinked |
voltooid deelwoord |
blinked |
onvoltooid deelwoord |
blinking |
gebiedende wijs | blink |
blink
- onovergankelijk knipperen, knipogen
- overgankelijk knipperen met
- overgankelijk negeren, ontwijken
- «Blink the question.»
- De vraag ontwijken.
- «Blink the question.»
enkelvoud | meervoud |
---|---|
blink | blinks |
blink
- blink
blink
- gebiedende wijs van blinke
blink m
- richtpunt bij het schieten, vooral het middelpunt van de schietschijf, ook roos genoemd
- «Du skal skyte med stor pil og bue og treffe blink.»
- Je moet schieten met een grote pijl en boog en het middelpunt van de schietschijf raken.
- «Du skal skyte med stor pil og bue og treffe blink.»
- voltreffer
- markering aan een boom
- (vakjargon in de houthandel) een groep van markeerde bomen
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | blink | blinken | blinker | blinkene |
genitief | blinks | blinkens | blinkers | blinkenes |
- [1]: midtpunkt
- [2]: fulltreffer
- [1]: blinkfyr, blinkskott, blinkskudd
- [1]: være midt i blinken
- [2]: treffe midt i blinken
in de roos schieten
- [3]: hugge blink i treet
een markering aan een boom slaan of malen
- [4]: salg av blink
verkoop van een verzamling van markeerde bomen
blink o
- «Lindesnes fyr er et førsteordens fyr. Karakteren er fast lys med blink hvert 20. sekund.»
- De vuurtoren in Lindesnes is een eerste graad toren. Het merk is een permanent licht met één uitdoving elke 20de seconde.
- «Lindesnes fyr er et førsteordens fyr. Karakteren er fast lys med blink hvert 20. sekund.»
- knipoog
- «Hun fikk et lite blink i øyet.»
- Ze bekwam een klein knipperen in het oog.
- «Hun fikk et lite blink i øyet.»
- moment, ogenblik
- «I et blink forstod jeg alt sammen.»
- In een ogenbklik begreep ik alles.
- «I et blink forstod jeg alt sammen.»
o | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | blink | blinket | blink | blinkene blinka |
genitief | blinks | blinkets | blinks | blinkenes blinkas |
- [1]: glimt
- [1]: nødblink
- blink
blink
- gebiedende wijs van blinke
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | blink | blinken | blinkar | blinkane |
blink m
- richtpunt bij het schieten, vooral het middelpunt van de schietschijf, ook roos genoemd
- markering aan een boom
- (vakjargon i de houthandel) een verzameling van markeerde bomen
- lichtflits, flikkerlicht, knipperlicht, schitterlicht, zwaailicht, lichtsignaal
- knipoog
- moment, ogenblik
- [1]: blinkfyr
- [1]: blinkskot
- [1]: blinkskott
- [1]: lynblink
- [1]: vere midt i blinken
- [4]: naudblink
- [1]: skyte på blink
in de roos schieten
- [3]: selje blinken på rot
verkoop van een groep van staande markeerde bomen