• vol·tref·fer
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘projectiel dat het doel precies raakt’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1]
  • samenstelling van  vol  en  treffer 
enkelvoud meervoud
naamwoord voltreffer voltreffers
verkleinwoord voltreffertje voltreffertjes

de voltrefferm

  1. iets dat precies het doel treft en daardoor zeer succesvol is
    • Nadat Renault in 1996 de Mégane Scénic had gepresenteerd bleek dit een voltreffer te zijn. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]