• glimt
vervoeging van
glimmen

glimt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glimmen
    • Jij glimt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glimmen
    • Hij glimt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van glimmen
    • Glimt! 


  • glimt
Naar frequentie 5820
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   glimt     glimtet     glimt     glimta
glimtene  
genitief   glimts     glimtets     glimts     glimtas
glimtenes  

glimt, o [1]

  1. (meteorologie) bliksem, flits
  2. een vluchtige blik
  3. glimp, vleugje, zweem
  1. Het zelfstandige naamwoord 'glimt' is sinds 2020 alleen van het onzijdige geslacht. De vóór 2020 geldige mannelijke woordvormen zijn sinds het jaar 2020 vervallen. Rettskrivningsvedtak etter 2012 (taalhervorming)
  1. NAOB Det Noorske Akademis Ordbok: glimt

glimt

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van glimt


  • glimt
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   glimt     glimtet     glimt     glimta  

glimt, o [1]

  1. (meteorologie) bliksem, flits
  2. een vluchtige blik
  3. glimp, vleugje, zweem
  1. Het zelfstandige naamwoord 'glimt' is sinds 2020 alleen van het onzijdige geslacht. De vóór 2020 geldige mannelijke woordvormen zijn sinds het jaar 2020 vervallen. Rettskrivningsvedtak etter 2012 (taalhervorming)

glimt

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van glimt