Bliksem.
  • blik·sem
  • In de betekenis van ‘elektrische vonk bij onweer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bliksem bliksems
verkleinwoord bliksempje bliksempjes

de bliksemm

  1. (meteorologie) (elektrotechniek) lichtgevende stralen die uit de hemel barsten bij onweer ten gevolge van een elektrische ontlading
    • De bliksem zette de boerderij in brand. 
     De hele dag was het vriendelijk en rustig weer geweest, maar nu kwam er vanaf de andere kant van de berg een zwaar onweer op me af dat om de paar seconden fel oplichtte. Bliksem en storm.[2]
     De meeste ontladingen vinden in de wolk zelf plaats. Maar soms is het spanningsverschil tussen de wolk en het aardoppervlak te groot en dan slaat de bliksem in.[3]
  • Als door de bliksem getroffen zijn
Stomverbaasd, sprakeloos, totaal overrompeld e.d. zijn door iets
  • Donder en bliksem!
Standaardvloek (~ verdomme, verdorie, ...)
  • Geen bliksem
Helemaal niets
• Dat gaat jou geen bliksem aan! 
  • Loop naar de bliksem!
Donder op, ga weg, hoepel op e.d.
  • Naar de bliksem gaan
Kapotgaan, verloren gaan
vervoeging van
bliksemen

bliksem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bliksemen
    • Ik bliksem. 
  2. gebiedende wijs van bliksemen
    • Bliksem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bliksemen
    • Bliksem je? 

bliksem

  1. (krachtterm) verdorie
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "bliksem" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron “Dit is waarom het vaker onweert als het warmer wordt” (Vrijdag 24 juni 2022), NU.nl
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be