• ver·dom·me
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: bastaardvloek’ voor het eerst aangetroffen in 1899 [1]
  • Inkorting van "God verdoeme mij (tot de hel)". [2]

verdomme [3]

  1. (krachtterm) een vloek van ergernis
    • Dat zal me verdomme niet weer gebeuren! 
     De rand is echt niet zo ver weg, verdomme, als hij zijn arm uitstrekt kan hij hem bijna aanraken, maar zijn zolen slippen en elke gewonnen centimeter is meteen weer verloren.[4]
vervoeging van
verdommen

verdomme

  1. aanvoegende wijs van verdommen
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]