• god·ver·dom·me
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: vloek’ voor het eerst aangetroffen in 1874 [1]
  • Waarschijnlijk een lichte vervorming van God verdoeme mij: moge God mij (tot de hel) verdoemen, dus een vloek door de spreker over zichzelf uitgeroepen. Volgens een alternatieve verklaring betreft het geen zelfverwensing en komt dit simpelweg van God verdoeme, waar bijvoorbeeld u bij moet worden gedacht.[2]

godverdomme

  1. (krachtterm) een grove vloek die boosheid of sterke verontwaardiging uitdrukt
    • Wel godverdomme! Doe je wel even normaal alsjeblieft? 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]