glimmen
- glim·men
- In de betekenis van ‘gloeien, blinken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1480 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
glimmen |
glom |
geglommen |
klasse 3 | volledig |
glimmen
- absoluut sterk licht weerkaatsen
- Na de schoonmaakbeurt glom de keuken weer als nieuw.
- absoluut in het donker licht uitzenden
- Deze wormen glimmen in het donker.
- absoluut zichtbaar gestreeld zijn door iets
- Na dat onverwachte blijk van bewondering glom hij gewoon.
- Het woord glimmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "glimmen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "glimmen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be