brillar
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
brillo | brillava | brillat |
1e vervoeging | volledig |
brillar
- bri·llar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
brillar |
brillaba |
brillado |
volledig |
brillar
- onovergankelijk glanzen, schitteren, fonkelen, glinsteren, blinken
- «brillar por su ausencia»
- schitteren door afwezigheid
- «brillar por su ausencia»