schitteren
- Geluid: schitteren (hulp, bestand)
- schit·te·ren
- In de betekenis van ‘glinsteren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1617 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schitteren |
schitterde |
geschitterd |
zwak -d | volledig |
schitteren
- inergatief een sterk licht verspreiden
- Die ring schitterde wel heel erg.
- inergatief opvallen
- Hij schitterde door niet naar de rechtbank te komen.
- [2]: Schitteren door afwezigheid
1. een sterk licht verspreiden
2. opvallen
schitteren door afwezigheid
|
- Het woord schitteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schitteren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "schitteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be