sparkle
- spar·kle
- frequentatief gevormd uit spark "vonken" met het achtervoegsel -le
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to sparkle |
he/she/it | sparkles |
verleden tijd | sparkled |
voltooid deelwoord |
sparkled |
onvoltooid deelwoord |
sparkling |
gebiedende wijs | sparkle |
sparkle
- fonkelen
- «Her brand new bike sparkled in the sunlight.»
- Haar gloednieuwe fiets fonkelde in het zonlicht.
- «Her brand new bike sparkled in the sunlight.»
- spark·le
- Afgeleid van sparkel.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sparkle |
sparkler |
sparklet sparkla |
sparklet sparkla |
Klasse 1 zwak |
sparkle
- overgankelijk, (bouwkunde) plamuren
- «Vegger blir sparklet og malt, mens gulv får vinylbelegg.»
- De muren zijn geplamuurd en geschilderd, terwijl de vloeren een vinylcoating krijgen.
- «Vegger blir sparklet og malt, mens gulv får vinylbelegg.»
- spark·le
- Afgeleid van sparkel.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sparkle |
sparklar |
sparkla |
sparkla |
Klasse 1 zwak |
sparkle