• pla·mu·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
plamuren
plamuurde
geplamuurd
zwak -d volledig

plamuren

  1. overgankelijk (bouwkunde) steenachtige, houten of andere ondergronden met plamuur egaliseren of repareren
    • Als dat morgen droog is kan ik plamuren en kitten. 
  2. overgankelijk (figuurlijk) (cosmetica) (pejoratief) onvolkomenheden in het gelaat maskeren door smeersels en poeder aan te brengen
  • glad maken
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]