• flik·ke·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord flikkering flikkeringen
verkleinwoord flikkeringetje flikkeringetjes

de flikkeringv

  1. levendige, glinsterende terugkaatsing van licht
     Frode keek me strak aan. Groene ogen met een blauwe flikkering. Blonde wenkbrauwen. Een patroon van vlekjes op zijn neus en wangen, dat ik nu pas goed zag.[2]