• fon·ke·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord fonkeling fonkelingen
verkleinwoord

de fonkelingv

  1. een kleine, kortdurende, herhalende, felle lichtreflectie met name bij sieraden, kroonluchters en ogen
    • Bij het voorgerecht past een heerlijke Chardonnay (2016) van het wijnhuis Drostdy-Hof uit Zuid-Afrika. Deze lichtgele wijn met zijn geelgoude fonkeling is rond, romig en zacht van afdronk. [2] 
    • De keten noemt Kamprad een 'typisch Zweedse ondernemer: hardwerkend en koppig, maar warm en met een fonkeling in de ogen'. [3] 
    • ,,Die fonkeling in haar ogen toen het was gezet, dat was echt geweldig’’, gaat Marcel verder. ,,Ze was helemaal happy. Nou, daar doe je het voor.’’ [4] 
89 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]