• weer·schijn
vervoeging van
weerschijnen

weerschijn

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weerschijnen
    • Ik weerschijn. 
  2. gebiedende wijs van weerschijnen
    • Weerschijn! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weerschijnen
    • Weerschijn je? 
90 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be