sprankelen
- Geluid: sprankelen (hulp, bestand)
- spran·ke·len
- In de betekenis van ‘fonkelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1808 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sprankelen |
sprankelde |
gesprankeld |
zwak -d | volledig |
sprankelen
- inergatief korte heldere lichtflitsjes voortbrengen door weerkaatsing of door vonkjes
- De champagne bruiste en sprankelde en zij stootten nog eens aan.
- inergatief overdrachtelijk een schitterende rol spelen, bruisend leven
- Er werd die avond gesprankeld dat het een lust was.
1. korte heldere lichtflitsjes voortbrengen door weerkaatsing of door vonkjes
- Het woord sprankelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sprankelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "sprankelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be