[2] Knipperen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knip·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
knipperen
knipperde
geknipperd
zwak -d volledig

Werkwoord

knipperen

  1. inergatief snel openen en sluiten, met name van de ogen
    • Het plotseling doorbrekende zonlicht deed de kinderen knipperen met de ogen. 
  2. inergatief snel aan- en uitgaan van een licht
    • Het rode lampje knipperde en hij kreeg een zinkend gevoel dat er iets mis was. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be