Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ogen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘op het oog hebben’ voor het eerst aangetroffen in 1612 [1]
  • Afgeleid van oog met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beogen
beoogde
beoogd
zwak -d volledig

Werkwoord

beogen

  1. overgankelijk ~ met: ergens een bepaald doel mee in ogen hebben
    • Daarmee werd beoogd een hervorming van het zorgstelsel te bewerkstelligen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen