Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • angst·aan·ja·gend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen angstaanjagend angstaanjagender angstaanjagendst
verbogen angstaanjagende angstaanjagendere angstaanjagendste
partitief angstaanjagends angstaanjagenders -

Bijvoeglijk naamwoord

angstaanjagend

  1. gevoelens van vrees veroorzakend
    • De angstaanjagende aardbeving leek wel een eeuwigheid te duren. 
     Deze indrukwekkende demonstratie van betrokkenheid van de kant van de majordomus had een onverwachte uitwerking op de gevleide dichteres. Ze begon te schateren, waarbij zichtbaar werd hoe haar tanden verankerd waren in de met roze tandvlees overtrokken mandibula van haar schedel. Het was bijna angstaanjagend hoe grappig zij de goedbedoelde declamatie van haar eigen meesterwerk achtte.[1]
     De kilte die ze voelde toen ze recht tegenover Dorien stond was angstaanjagend.[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen