• angst·aan·ja·gends

angstaanjagends

  1. partitief van de stellende trap van angstaanjagend
    • Dat is iets angstaanjagends... 
     Het was allemaal een ingewikkeld stukje toneelspel, opgevoerd om iets anders te maskeren, iets sinisters, iets angstaanjagends.[1]


  1. Victoria Holt
    “Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847