nest
Niet te verwarren met: Nest |
- nest
- In de betekenis van ‘vogelbroedplaats’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
- erfwoord van Germaans *nestaz, op zijn beurt van Indo-Europees *nisdós. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nest | nesten |
verkleinwoord | nestje | nestjes |
het nest o
- (dierkunde) de verblijf- en broedplaats van bepaalde diersoorten zoals vogels
- De vogels hadden op de schoorsteen een nest gebouwd.
- (informeel) (pejoratief) vervelend, nuffig meisje
- Vervelend nest!
|
|
- In de nesten zitten
met problemen zitten
- Zijn eigen nest bevuilen
kritiek uitoefenen op de eigen familie of volk
1. de verblijfplaats van een dier
vervoeging van |
---|
nesten |
nest
nest
- onverbogen vorm van de overtreffende trap van nes
- Het woord nest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nest" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nest" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nest op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
nest | nests |
nest
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to nest |
he/she/it | nests |
verleden tijd | nested |
voltooid deelwoord |
nested |
onvoltooid deelwoord |
nesting |
gebiedende wijs | nest |
nest
- nest
nest
- voltooid deelwoord van neste