Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • arends·nest
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord arendsnest arendsnesten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het arendsnesto

  1. (dierkunde) verblijf- en broedplaats van arenden, doorgaans op een heel hoge plek
     Op het arendsnest in de Biesbosch is vanochtend een visarend geland. Het dier komt sinds 2016 elk jaar rond deze tijd terug naar hetzelfde nest.[2]
  2. (figuurlijk) iets dat op een hoge, moeilijk toegankelijke plaats gelegen is
     Ook dit jaar hadden de pieten aan enkele stevige touwen weer een groot arendsnest boven het plein gehangen. De stuntpieten klommen er in en weer uit.[3]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Arendsnest in de Biesbosch weer bewoond door visarend” (26-03-2021), NOS
  3.   Weblink bron “Pieten halen weer capriolen uit op het Martinusplein in Losser” (13-11-2016), Tubantia