Nederlands

 
zwanennest
Uitspraak
Woordafbreking
  • zwa·nen·nest
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwanennest zwanennesten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zwanennesto

  1. broedplaats van zwanen
     Volgens de politie zijn er nu hekken neergezet rond de overige zwanennesten en worden de broedplaatsen geregeld gecontroleerd.[1]
     Om de beurs in het Belfort te openen sloeg ze een groot chocolade-ei stuk dat in het zwanennest op de Grote Markt lag.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Dierenbeulen actief in Haags Zuiderpark” (11 mei 2018), De Telegraaf
  2.   Weblink bron
    rso
    “Mmmmm Miss België” (01/05/2009), De Standaard