vogelnest
  • vo·gel·nest
enkelvoud meervoud
naamwoord vogelnest vogelnesten
verkleinwoord vogelnestje vogelnestjes

het vogelnesto

  1. bij gymnastiek dat men aan handen en voeten aan de ringen hangt met een holle rug en de buik naar beneden
  2. door vogels gemaakte plaats om eieren in te leggen
    • De Australiërs wilden weten of kleine buideleikelmuizen (Cerceratus nanus) in winterslaap zo’n brand zouden overleven. De kleine buideleikelmuis leeft in het zuidoosten van Australië. Het zijn goede klimmers, die overwinteren in boomholtes, in vogelnesten of onder de grond.[2] 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Lucas Brouwers 25 augustus 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be