• nes
o enkelvoud meervoud
naamwoord nes nisiem
verkleinwoord - -

het neso

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) wonder, teken, banier
v / m enkelvoud meervoud
naamwoord nes nessen
verkleinwoord

de nesv / m

  1. (aardrijkskunde) landtong
  2. (aardrijkskunde) buitendijks gelegen land, schor
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen nes nesser nest
verbogen nesse nessere neste
partitief nes nessers -

nes

  1. (verouderd) week, vochtig
65 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[7]


  • [A] Samengetrokken uit "net as". Vergelijk hiermee ook "soos" (van "so as").
  • [B] Afgeleid van het Nederlandse nest
  • [C] Afgeleid van het Nederlandse nesten

nes [A]

  1. zoals, net als
    «Fjodor is nes sy pa ’n vroom man en is die eerste Russiese tsaar wat Westerse klere dra.»
    Fjodor is net als zijn vader een vroom man en is de eerste Russische tsaar die westerse kleding draagt.
enkelvoud meervoud
naamwoord nes neste

nes [B]

  1. (biologie) nest; de verblijfplaats van een dier

nes [C]

  1. nesten, nestelen; het bouwen van een nest en het grootbrengen van jongen erin, gewoonlijk van vogels



 
Borgarnes
Borgarnes, een stad op een schiereiland


  • nes
Naar frequentie zeldzaam
Klasse n
sterk
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   nes     nesið     nes     nesin  
genitief   ness     nessins     nesja     nesjanna  
datief   nesi     nesinu     nesjum     nesjunum  
accusatief   nes     nesið     nes     nesin  

nes, o

  1. (aardrijkskunde) schiereiland
  • Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het IJslands)

nes

  1. accusatief onbepaald onzijdig enkelvoud van nes

nes

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van nes

nes

  1. accusatief onbepaald onzijdig meervoud van nes


vervoeging van
nāre

nēs

  1. actief conjunctief praesens, tweede persoon enkelvoud van nāre


  • nes

nes

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord nést