nestgeur
- nest·geur
- samenstelling van nest zn en geur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nestgeur | nestgeuren |
verkleinwoord | nestgeurtje | nestgeurtjes |
de nestgeur m
- het zich ergens emotioneel thuis kunnen voelen
- ▸ Mart Smeets: “Rond de Amstel Gold Race in april, de koers waarin ik in 1974 debuteerde in de wielersport, neem ik afscheid van de wielerverslaggeving. Dat doe ik met de mensen met wie ik al die jaren heb samengewerkt. In Rio zal ik vervolgens via een 'klein dunkje' de NOS verlaten. Een club met een bijzondere nestgeur waarvoor het al die jaren heel prettig werken was. De voorbereiding op het toernooi in Rio is inmiddels begonnen.”[1]
- ▸ D66 heeft vannacht al laten weten niets te zien in een gesprek met zijn vieren. Dat zou geen zin hebben, want de partij weet zeker dat ze niet in een kabinet met de ChristenUnie wil. "De nestgeur van zo'n coalitie bevalt D66 niet", zegt Vullings. "Ze willen er een links maatje bij."[2]
- Het woord nestgeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “NOS en Mart Smeets: olympisch afscheid in Rio” (Vrijdag 26 februari 2016, 16:24), NOS
- ↑ Weblink bron “'Er zit zand in het motorblok van de formatie'” (Woensdag 24 mei 2017, 08:28), NOS